1992 – Rapport Jury Géry van Outryve d’Ydewalle


Remise solennelle du Prix Francqui
par Son Altesse Royale le Prince Albert
à la Fondation Universitaire le 10 juin 1992

Curriculum Vitae – Rapport du Jury – Discours

Géry van Outryve d’Ydewalle

 

Curriculum Vitae

Né à Bruges, le 18 décembre 1946

Diplôme universitaires :

Plusieurs diplômes à l’Ecole de Musique de Bruges (1963-1965)
Licence en Psychologie à la Katholieke Universiteit Leuven (1969)
Etudes supplémentaires de musique à l’Ecole de Musique de Cologne, Allemagne (1971-1972)
Félicien Cattier Fellow (Fondation Francqui) et CRB fellow de la B.A.E.F., à la Indiana University, USA (1972-1973).
Ph.D. en Psychologie, Katholieke Universiteit Leuven (1974)
Bachelier en Philosophie à la Katholieke Universiteit Leuven (1976)

Fonctions :

Professeur ordinaire, Katholieke Universiteit Leuven (1984)
Directeur du Laboratoire de Psychologie Expérimentale, Katholieke Universiteit Leuven (1980);

Curriculum vitae :

Professeur invité, Fulbright/hays and Nato Fellow, Rockefeller University, New York (1977-1978).
Chargé de cours, Katholieke Universiteit Leuven (1980).
Professeur invité au Birkbeck College, University of London (1983-1984).
Professeur invité à la London School of Economics (1986-1987).
Secrétaire Adjoint (1974-1978), Secrétaire Général (1978-1987), et Vice-Président (1987-1990) de la Société belge de Psychologie.
Secrétaire Général du Comité National des Sciences Psychologiques.
Deputy Secretary-General (1987-) International Union of Psychological Science (elected member Executive Committee, 1980-1988).
President International Committee for Social Science Information and Documentation (1985-1989; elected member Executive Committee 1982-1989).
Membre du Comité Exécutif du Conseil International des Sciences Sociales (1990-).

Prix :

Lauréat de la Compétition interuniversitaire pour la meilleure thès en psychologie (1975).
Prix de Psychologie de l’Académie Royale, 1977.
Chaire Francqui à l’Université de Liège, 1987-1988.

* * *

Rapport du Jury (25 avril 1992)

Considérant l’influence que la recherche théorique et expérimentale du candidat a atteint quant au rôle du répertoire cognitif et motivationnel du sujet dans les processus psychologiques de l’apprentissage et de la perception visuelle;

considérant le fait que durant une longue période, le candidat a dirigé un grand laboratoire de psychologie cognitive à un niveau scientifique jouissant d’une haute réputation internationale et qu’un grand nombre de jeunes chercheurs ont été inspirés par là, sur le terrain de la psychologie cognitive et des disciplines connexes;

propose au Conseil d’Administration de la Fondation Francqui de conférer le Prix Francqui 1992 à M. Géry van OUTRYVE d’YDEWALLE, Professeur à la Katholieke Universiteit Leuven.

Jury International dans lequel siégeaient :

Le Professeur Mario BUNGE
Frothingam Professor of Logic and Meatphysics
Mac Gill University
Montreal – Canada
                                                             Président

et

Le Professeur Leonard E. BOYLE
Prefetto della Biblioteca Apostolica Vaticana
Cittal del Vaticano – Italie

Le Professeur Sytse DOUMA
Professeur à la Katholieke Universiteit Brabant
Tilburg – Pays-Bas

Le Professeur HAMON
Professeur à l’Université de Paris III Sorbonne Nouvelle
Paris – France

Le Professeur Françoise MELTZER
Professor of French and Comparative Literature
University of Chicago
Illinois – USA

Le Professeur Jean-Luc NESPOULOUS
Professeur de Neuropsycholinguistique
Departement des Sciences du Langage
Université de Toulouse-le-Mirail
France

Sir. Randolph QUIRK
Professor University College London
Past President, British Academy
UK

Le Professeur Agnar SANDMO
Professor at the Norwegian School of Economics and Business Administration
Bergen – Norvège

Le Professeur Arnold J.W.M. THOMASSEN
Professor at the Universiteit te Nijmegen
Pays-Bas

Le Professeur Bernhard WILPERT
Professor at the Technische Universität Berlin
Allemagne

Le Professeur Paul ZANKER
Professor at the Universität München
Institut für Klassische Archäologie
Allemagne

* * *

Discours du Baron Jacques Groothaert,
Président de la Fondation Francqui

Monseigneur,

Le Jury appelé à désigner le Lauréat du Prix Francqui est composé, chaque année, de personnalités éminentes du monde scientifique et universitaire international.  La qualité et la compétence qui le caractérisent constituent un témoignage éloquent du prestige qui s’attache à ce prix, que notre Fondation est heureuse de décerner, fidèle en cela à sa vocation de soutien et d’encouragement à la recherche dans notre pays et soucieuse de couronner dignement la contribution significative d’un de nos compatriotes au progrès de la science.

Het is misschien overbodig, en toch wenselijk, bij deze gelegenheid eens te meer aandacht te vestigen op de allesoverheersende noodzaak alles in het werk te stellen om onze wetenschappelijke gemeenschap de middelen te geven om zich van haar essentiële taak eervol te kwijten.  In 1959 reeds benadrukte de Koning de sociale dimensie van de verbeeldingskracht en het scheppingsvermogen van onze navorsers, en bevestigde bij de oprichting van de Koning Boudewijstichting Zijn overtuiging en Zijn bekommernis.

Het is derhalve met zorg en frustratie dat wij steeds kennis moeten nemenvan gegevens die spijtig genoeg wijzen op een groeiende achterstand van ons land, in vergelijking met andere lidstaten van de Organisatie voor Economische Ontwikkeling en Samenwerking, op het gebied van de steun aan het wetenschappelijk onderzoek.

Une étude universitaire récente révèle que les statistiques de l’O.C.D.E. relatives aux dépenses de Recherche et Développement rangent la Belgique parmi les nations ayant un retard à combler, retard maintes fois dénoncé et reconnu.  Je ne répèterai pas ici les chiffres que j’ai déjà eu l’occasion de citer lors de cérémonies antérieures de remise de Prix Francqui.  Puis-je me borner à citer ces phrases de l’étude à laquelle je fais allusion (publiée dans le cahier d’économie politique n° 11 édité par la Faculté de Droit de l’ULB) : « L’importance de la Recherche et du Développement ne doit plus être prouvée.  Pourquoi, dès lors, cette position en retrait des Belges ? Aux scientifiques de s’interroger.  La nécessaire adhésion de la population – et des médias – à l’idée d’intensifier l’effort de R & D dans notre pays, passe par la volonté de dialogue des chercheurs.  Aux pouvoirs publics de démontrer, par des actions d’envergure, claires, cohérentes et concertées, leur détermination à faire du concept Recherche et Développement, bien public, leur priorité première ».

J’ajouterai qu’il leur faut méditer cette remarque d’un de nos Lauréats qui nous disait, il y a peu d’années, en recevant son Prix : « Je plains les chercheurs débutants, aujourd’hui privés de perspectives, voués au désenchantement ou à l’expatriation….. »

Il faut donc faire front à un découragement souvent explicable, et renforcer une action d’information et de conviction.  Pour sa part, la Fondation Francqui continue à assumer sa responsabilité et à poursuivre son oeuvre.

De Raad van Bestuur van het Francqui-Fonds heeft tijdens de zitting van dinsdag 28 april 1992 de Francqui-Prijs 1992 toegekend aan de heer Géry van Outryve d’Ydewalle, professor aan de Katholieke Universiteit Leuven.

Bij het nemen van de beslissing heeft de Raad van Bestuur van het Francqui-Fonds de besluiten tot de zijne gemaakt van de Jury, voorgezeten door de heer Mario Bunge, Professor bij de Mc Gill University – Montreal, Canada.

De jury benadrukt het feit dat de heer Géry van Outryve d’Ydewalle gedurende een aanzienlijke periode aan een groot cognitief-psychologisch laboratorium heeft leiding gegeven op een wetenschappelijk niveau dat een hoge internationale reputatie geniet, en dat een groot aantal jonge onderzoekers op het terrein van de cognitieve psychologie en haar grenswetenschappen inspireert.

De heer Géry van Outryve d’Ydewalle, geboren op 18 december 1946, heeft zijn studies gedaan aan de Katholieke Universiteit Leuven.  Nadat hij onderzoeker was bij het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek, werd hij docent in 1980, Directeur van het Laboratorium voor Experimentele psychologie aan de Katholieke Universiteit te Leuven.  Gastprofessor aan de Rockefeller University, New York van 1977 tot 1978, en aan het Birbeck College, London, van 1983 tot 1984, in 1984 werd hij bevorderd tot gewoon Hoogleraar aan de Katholieke Universiteit Leuven.

Wij voelen ons bijzonder vereerd en dankbaar voor de aanwezigheid op onze plechtigheid van Z.K.H. de Prins van Luik.  Eens te meer geeft ons Koninklijk Huis blijk van zijn aandacht en bezorgdheid voor het wetenschappelijk onderzoek, en voor de uitstraling van ons intellectueel potentieel en van onze werkkracht, waartoe Prins Albert, door Zijn reizen in het buitenland sedert vele jaren, een fundamentele en ten zeerste geapprecieerde bijdrage levert.

Moge het Zijne Koninklijke Hoogheid behagen de aanwijzing van Professor van Outryve d’Ydewalle als Laureaat van de Francqui-Prijs 1992 te willen onderschrijven en hem dienvolgens het diploma van onze Instelling te willen overhandigen.

* * *

Discours du Professeur Géry van Outryve d’Ydewalle

Monseigneur,

Het gaat goed in dit land met de wetenschappelijke psychologie.  Recent zijn nochtans heel wat alarmerende reacties opgedoken over de financiële ondersteuning van het wetenschappelijk onderzoek in dit land.  Deze reacties zijn zeker gegrond.  Zelf hebben wij soms pijnlijke situaties moeten meemaken waarbij internationaal bekende onderzoeksgroepen hun onderzoeksactiviteiten moesten afbouwen wegens gebrek aan financiële ondersteuning vanwege de overheid.  Vooral bij de Vlaamse regering ontbrak, en ontbreekt nog steeds een voldoende politieke wil om het fundamenteel onderzoek te steunen.  Men houdt zich eerder bezig met onderwijsdecreten en interne reorganisaties van de universitaire structuren zonder echt rekening te houden met hun weerslag voor de onderzoeksactiviteiten van het academisch en wetenschappelijk personeel.  Diverse bestaande incentieven om jonge onderzoekers aan te moedigen werden afgeschaft.  Ik denk bijvoorbeeld aan de interuniversitaire prijzen die door de Vlaamse regering afgeschaft werden (maar nog steeds bestaan voor de Franstaligen).  Deze prijzen en andere incentieven impliceren doorgaans een belachelijk kleine som : Hun afschaffing heeft geen noemenswaardige budgettaire implicaties, zodat er geen sprake kan zijn dat zij bedoeld is om ernstige ministeriële besparingen te verwezenlijken.  Hun afschaffing heeft vooral een symbolische waarde : ze weerspiegelt een tekort aan interesse voor jonge navorsers die aan het begin van hun carrière erkenning nodig hebben.  De afschaffing raakt ook het maatschappelijk statuut van deze vorsers.  De mom van de besparing is te goedkoop : het gaat om een mentale instelling van het politieke establishment van het land waarbij het wetenschappelijk onderzoek bijna doelbewust verwaarloosd wordt.

Monseigneur,

Toch meen ik echt te mogen zeggen dat het in dit land goed gaat me de wetenschappelijke psychologie.  De prestigieuze onderscheiding van de Francqui-Prijs zou ik dan, met uw toelating, eerder willen zien als een bekroning van, en voor een hele generatie van navorsers in dit land die zich bezig houden met de wetenschappelijke Psychologie;  De Belgische wetenschappelijke psychologie heeft zich in de laatste twintig jaren opgetrokken tot een prestatieniveau dat op internationaal vlak bijzonder indruk heeft gemaakt.  Psychologen aan de zes universiteiten met een eigen wetenschappelijke infrastructuur voeren voortreffelijk onderzoek uit, dat uitmondt in gewaardeerde publikaties in de belangrijkste internationale vaktijdschriften in de psychologie.  Dit leidt weliswaar soms tot structurele problemen in onze landelijke vaktijdschriften : Het onderzoekswerk van onze psychologen wordt gemakkelijk ter publikatie in het buitenland aanvaard, zodat zij niet meer geneigd zijn om hun onderzoekwerk hier in ons land te publiceren.  Bij Europese en Internationale oproepingen tot indiening van onderzoeksprojecten is de wetenschappelijke psychologie van ons land duidelijk aanwezig.  De wetenschappelijke vorming die de universiteiten geven aan de studenten psychologie, ondanks bepaalde tekortkomingen, munt uit door haar kwaliteit : het is niet zeldzaam dat vacatures voor benoemingen van wetenschappelijke medewerkers in Faculteiten Toegepaste en Medische Wetenschappen bij voorkeur uitgeschreven worden voor psychologen.  Psychologen zijn grondig wetenschappelijk geschoold, kennen het fijnste voor het opstellen van waterdichte proefafnemingen, bezitten meestal voldoende computer-progammeer kennis en beheersen behoorlijk de meest gesofisticeerde statistische technieken.  Internuniversitaire contacten tussen psychologen verlopen vlot en gezamenlijke onderzoeksprojecten worden uitgewerkt, en dit steeds over de taalgrens heen.

Ook het wetenschappelijk statuut van ons discipline wordt naar zijn juiste toedracht meer en meer alom aanvaard : psychologie is een gedragswetenschap tussen de sociale wetenschappen en meer biologisch-georiënteerde disciplines.  De erkenning uitte zich een tiental jaren geleden toe de psychologie, naast haar lidmaatschap van de « International Social Sciences Council », ook lid werd van de « International Council of Scientific Unions », de overkoepelende organisatie van de toegepaste en biologische wetenschappen.  Dit leidde in ons land daarop vlot tot de oprichting van het Nationaal Comité voor Psychologische Wetenschappen binnen de Klasse van de Wetenschappen van de Koninklijke Academie : Collega’s uit Toegepaste wetenschappen hadden blijkbaar geen moeite om ons volwaardig te aanvaarden.  Toen een aantal jaren geleden de « International Union of Psychological Science » (een overkoepelende organisatie van 49 nationale verenigingen voor wetenschappelijke psychologie) het land moest kiezen voor het XXV International Congres voor Psychologie waarbij duizenden onderzoekers uit 50 landen aanwezig zullen zijn, was de keuze van on land opnieuw een erkenning van de wetenschappelijke waarde van Belgische psychologie.  Er staat in jul aanstaande ons een zware opdracht te wachten.

Monseigneur,

Ik ben blij deze uiterst positieve ontwikkeling te hebben meegemaakt, en er zelf een bijdrage te hebben kunnen geven.  Om die redenen zag ik graag de toekenning van de Francqui-Prijs van dit jaar, lans mij om, als een waardering voor het wetenschappelijk onderzoek van alle psychologen in dit land.  Deze nationale en internationale erkenning van het onderzoekswerk van de psychologen drukt zich, jammer genoeg, niet uit in een maatschappelijke erkenning van het beroepswerk van de psychologen.  Onze bevolking is niet goed op de hoogte van wat de wetenschappelijke psychologie kan bieden om individuele en maatschappelijke problemen op te lossen; soms heeft ze zelfs dan eerder verkeerde verwachtingen.  De pers heeft geen, of weinig interesse voor ons wetenschappelijk onderzoek.  Of erger nog, misplaatste vulgariseringen van bepaalde wilde en speculatieve, zogenaamd wetenschappelijk-gebaseerde, conclusies kunnen soms het blazoen van onze discipline kapot maken.  Wellicht ligt de schuld misschien gedeeltelijk bij onszelf die als onderzoekers zich te veel opsluiten in onze laboratoria.  Meer dan ooit tevoren voel ik het belang van regelmatig in te gaan op uitnodigingen van culturele verenigingen om een voordracht te geven over één of ander onderzoeksproblematiek in de psychologie.  Onze relaties met de pers zouden wij zeker beter moeten verzorgen, door breed-toegankelijk teksten op te stellen die de pers dan zou kunnen gebruiken.  Wij moeten ook durven onze theorieën toepassen en bruikbaar stellen voor allerlei belangrijke maatschappelijke verschijnselen.  Voorbeeldig zijn bijvoorbeeld de studies van collega’s an Louvain-la-Neuve bij bestuderen van de sociaal-psychologische wetmatigheden die aan de grondslag lagen an de Heyzel-drama.  Uitstekend is ook het onderzoekswerk dat de oorzaak van het ongeluk van de « Herald of Free Enterprise » in Zeebrugge op eenduidige wijze kon toeschrijven aan psychologische-ergonomische problemen.  Zelf hebben wij analyses uitgevoerd over de mentale processen bij het bekijken van ondertitelde televisieprogramma’s.  Samen met collega Evers-Kiebooms hebben wij ook de cognitieve psychologie van risico-preceptie en besliskunde toegepast op de problematiek van toekomstige ouders die geconfronteerd wordent met een erfelijke risico en hiermee rekening houden bij een beslissing voor een zwanderschap of zwangerschapsonderbreking.  Het lag niet in mijn bedoeling hier het toegepast onderzoek te verdegigen; ik wil alleen maar het belang van het fundamenteel onderzoek, via zijn uitwerkingen in het toegepast onderzoek, benadrukken om die maatschappelijke erkenning te kunnen winnen.

Het tekort aan maatschappelijke erkenning van het beroepsveld van de psycholoog is echter vooral de schuld van onze politieke en wetgevende instanties.  Terwijl omzeggens overal in de westerse wereld de psycholoog een wettelijke bescherming en statuut krijgt, hebben de frequente pogingen van de Belgische Vereniging voor Psychologie eerst, en daarop van de Federatie van Belgische Psychologen steeds geleid tot een mislukking.  Telkens weren, via diverse parlementaire commissies, wetsontwerpen omgevormd tot wetsvoorstellen, tot opnieuw een wetsontwerp, etc. Herlhaaldelijk werd de wet bijna gestemd door de Kamer van Volksvertegenwoordigers en door het Senaat : precies op dat ogenblik werd het parlement ontbonden, en moest een nieuwe carrousel van wetsontwerpen en- voorstellen geïnitieerd worden.  Het is mij duidelijk dat dergelijke carrousels in stand gehouden worden door een tekort aan wil vanwege bepaalde politieke partijen om de wet erdoor te krijgen.  Iedereen zal instemmen dat persoonlijk psychologische problemen en drama’s, op zijn zachtste uitgedrukt, delicaat zijn, en met de nodige discretie en op wetenschappelijk-kritische wijze benaderd moeten worden.  Wanneer die mensen met psychologische problemen hulp vragen, dan is een professionele aanpak, met de nodige voorzorgen, uiterst belangrijk.  Wanneer die mensen dan beroep doen op psychologen, dan is het toch belangrijk dat het niet om kwakzalvers en religieus-magische genezers zou gaan.  Toch is het nu eenmaal zo dat in ons land iedereen het recht heeft zich psycholoog te noemen : de titel is niet beschermd.  Terwijl de titel van haarkapper wettelijk beschermd is, kan om’t even wie in ons land aan zijn voordeur een consultatiebureau van psychologie adverteren, of zich als psycholoog aanmelden.  Het is een schande dat zoiets nog kan in ons land.

Mijn voorgaande uiteenzetting zou wellicht verkeerdelijk de indruk kunnen geven dat ik het toegepast onderzoek wil promoveren.  Alsdusdanig is dit zeker niet mijn bedoeling.  Zlef ben ik eerder een fundamentalist.  Het is dan misschien ook opportuun even hier de krachtlijnen van mijn onderzoek en van zijn ontwikkeling samen te vatten.  De beschrijving gebeurt eerder in termen van de geopende perspectieven dan wel in functie van de concrete invullingen van het uigevoerd onderzoek.  Ik heb het altijd belangrijk geacht bepaalde onderzoeksreeksen te kunnen initiëren, en vooral ook, wat veel moeilijker is , te kunnen afsluiten.  Vandaar dat mijn onderzoekswerk gekenmerkt wordt door discontinuïteiten.  Terwijl de Amerikaanse leerpsychologie van de jaren zestig nog steeds gedomineerd was door associatieve-behavioristische opvattingen waarbij alles uitgelegd werd door één of twee basisprincipes (continuïteit van prikkels, en/of bekrachtiging van bepaalde gedragingen), was mijn eerste onderzoekswerk vooral gericht op het aantonen van de complexiteit van het leergebeuren.  De complexiteit werd vooral toegeschreven aan de invloed van aandacht-, geheugen en andere cognitieve processen.  Deze onderzoeksreeks heeft een behoorlijk succes gekend in de Amerikaanse psychologie, en werd zeer gemakkelijk gepubliceerd in de meest gerenommeerde internationale tijdschriften.  Dit succes schrijf ik eerder toe aan het feit dat de conclusies bijzonder goed pasten in de Zeitgeist en denkkaders van de opkomende cognitieve psychologie en van de informatieverwerkingstheorieën.  Toen dit onderzoekswerk afgesloten werd, zocht ik een nieuw onderzoeksthema waarbij opnieuw verwaarloosde aspecten binnen de studie van het leergedrag bestudeerd zouden kunnen worden.  Ik heb dan willen aantonen dat bij het leren en memoriseren, de cognitieve instelling en motivatie van de lerende persoon en belangrijke invloed heeft op het leergebeuren.  Ofschoon relatief duidelijke resultaten verzameld werden en stevige conclusies konden getrokken worden, is dit onderzoekswerk in de wetenschappelijke middens niet goed onthaald geweest.  Ik heb last gehad om die gegevens te publiceren in goede tijdschriften; zij werden uiteindelijk eerder gepubliceerd als hoofdstukken in boeken waarin ik uitgenodigd werd om een bijdrage te geven.  Fundamentalisten vonden het probleem te toegepast, toegespaste onderwijspsychologen vonden het probleem te experimenteel-empirisch aangepakt, dus te artificieel.  Ofschoon ik het onderzoeksthema van motivationele apsecten in het leren nog steeds belangrijk vind, het ik toen die reeks dan ook afgesloten.  Tot nu toe waren wij verplicht het leergebeuren te analyseren vanuit prestatiematen die volgden op het leergebeuren : naarmate een persoon beter of slechter presteerde op één of aander geheugentaak, konden wij « afleidingen » maken hoe geleerd werd.  Ik zocht een methode om het leergebeuren rechtstreekser te kunnen bestuderen.  In de studies van de oogbewegingen bij een persoon die een tekst leest om die te leren, meende ik een « on-line » maat te krijgen van de « ongoing mental processes ».  Heel wat energie werd gestoke, om een goede methodologie te ontwikkelen voor het bestuderen van oogbewegingen bij het lezen van teksten.  Er moest ook overgegaan worden tot de aankoop van zwaar apparatuur.  Door een eerder externe omstandigheid werd echter het onderzoek naar het leesgedrag nooit echt systematisch doorgezet : deze externe omstandigheid was de ontslag van een collega die zich in Leuven gespecialiseerd had in het domein van de visuele perceptie.  De Leuvense universitaire verantwoordelijken hebben mij toen gevraagd om het onderzoeksdomein van de visuele perceptie over te nemen, en te integreren in mijn andere onderzoeksactiviteiten.  Ik moest het Laboratorium voor Perceptie Onderzoek integreren in mijn Laboratorium voor Experimentele Psychologie.  Dit was een uitdaging om opnieuw iets nieuws te beginnen.  Heel wat energie werd gestoken in het opzetten van een nieuw Perceptie Laboratorium.  Ik heb toen ook heel wat inspanningen geleverd om jonge begaafde onderzoekers aan te trekken om de visuele perceptie en haar cognitieve determinanten te bestuderen.  De opgedane « know-how » voor de oogbeweginsstudies werd dan meteen ook relevant voor de studie van de visuele perceptie.  Na de frustraties bij mijn onderzoekswerk over motivatie en leren, was deze onderzoekslijn bijzonder succesvol : baanbrekende onderzoeksbevindingen werden verzameld, er kwamen mooie publicaties in de beste tijdsschriften, grootse onderzoeksprojecten werden ingediend en ook gehonoreerd.  Ongeveer gedurende dezelfde periode werden wij steeds geconfronteerd met de problematiek van de waardeloosheid van verbale rapporteringen van de proefpersonen in de vele experimenten : de oogbewegingen gedurende een taak weerspiegelden niet dat wat proefpersonen na de taak ons vertelden over wat ze gedaan hadden.  Het werd ons duidelijk dat verbale rapporteringen van de proefpersonen slechts een subjectieve posthoc poging van reconstructie van het mentale gebeuren zijn.  Het was ongeveer de tijd dat de nationale instanties hte onderzoeksdomein van artificiële intelligentie stimuleerden.  Vele bestaande expertsystemen werden ontwikkeld vanuit een studie van de verbale rapporteringen van menselijke experten.  Deze expertsystemen waren vrij beperkt in mogelijkheden, en commercieel niet succesvol.  Wij hebben aangetoond dat de commerciële mislukking van die expertsystemen gedeeltelijk toe te schrijven was aan het feit dat de geïmplementeerde kennis steunde op de verbale rapporteringen van de experten.

Monseigneur,

Mijn onderzoekswerk is zeker niet homogeen.  Kenmerkend voor mijn onderzoekswerk is wellicht het aantonen, en het uitrafelen van de complexiteit van het mentaal gebeuren.  Hiervoor heb ik diverse onderzoekslijnen gevogd.  Het is dit jaar een slecht jaar geweest voor mijn onderzoekswerk, mede door mijn inzet in de voorbereiding van het Internationaal Congres voor Psychologie in Brussel in juli.  Dit is een zeer tijdrovende onderneming.  Ik kan niet ontsnappen aan het gevoel dat ik onderzoekstijd verloren ben.  In die zin kon de toekenning van de Francqui-Prijs op geen beter moment komen om mijn frustratie op een dan heel bijzondere wijze te kunnen overstijgen.  Ik beschouw dit opnieuw als een uitdaging om een te bezinnen over mijn vroeger onderzoekswerk, en om daarop opnieuw nieuwe onderzoeksthema’s aan te pakken.

Graag zou ik van deze gelegenheid gebruik willen maken om mijn dankbaarheid te kunnen uitdrukken.  Eerst, en misschien dan nog vooral, aan al mijn vroegere en huidige medewerkers : we zijn samen steeds gelijke partners geweest in de onderzoeksdoeleinden die wij probeerden te bereiken.  Ik ben uiteraard dank verschuldigd aan het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek.  Herhaaldelijk ben ik verlegen geweest door het vertrouwen dat de Onderzoeksfonds KULeuven mij gaf in het kunnen realiseren van ambitieuze onderzoeksprojecten : ik hoop dat de toekenning van de Francqui-Prijs door hen beschouwd zal worden als een beloning voor het vertrouwen dat zijn mij gaven.  Ook dank ben ik verschuldigd aan mijn Faculteit en Departement : mijn vele afwezigheden op vergaderingen hebben zij mij nooit kwalijk genomen : ze lieten mij gewoon werken.  Mijn laatste dankwoord gaar uiteraard nat het Francqui-Fonds.  In zekere zin kan men mij als een typisch Francqui « product » beschouwen : eerst kreeg ik in 1972 een Francqui reisbeurs naar de Verenigde Staten; op een kritisch moment waar mijn onderzoekswerk financiële moeilijkheden kende, kwam er stubstantiële hulp van het Francqui-Fonds; ook was ik titularis van een Francqui-Leerstoel aan de Université de Liège (1987-1988); ten slotte hielp het Francqui-Fonds ons financieel bij de organisatie van het Internationaal Congres voor Psychologie om collega’s uit oosteuropese en ontwikkelingslanden te kunnen verwelkomen.  Ik hoop dat de beheerraad van het Francqui-Fonds het voorstel van een internationale jury om mijn de Francqui-Prijs toe te kennen ook zal beschouwen als een beloning voor het vertrouwen dat het Fonds mij op diverse momenten gaf.  Ik dank u allen.

* * *