2004 – Rapport Jury Marie-Claire Foblets

 

Remise solennelle du Prix Francqui
par Sa Majesté Le Roi Albert II
à la Fondation Universitaire le 22 Juin 2004

Rapport du Jury – Discours

Marie-Claire Foblets

Rapport du jury (7 Avril 2004)

Marie-Claire FOBLETS s’investit sur un terrain du droit qui compte aujourd’hui parmi les plus importants et dynamiques. Le but est de trouver des solutions aux problèmes des sociétés contemporaines qui par l’effet de l’immigration sont au­jourd’hui plus que jamais, multicultu­relles et pluri­confessi­on­nelles. Elle fut parmi les pre­mières à consta­ter que les techniques du droit interna­tional privé, héritées du passé, ne sont désormais plus à la mesure des défis auxquels ont à faire face les pays sur le territoire duquel vivent des per­sonnes qui s’identi­fient à deux, voire davantage de systèmes de droit.

L’illustration vraisemblablement la plus importante de cette nouvel­le situation se rapporte à la question du statut des minorités musulma­nes dans les pays occidentaux. La position juridique de la communauté marocaine en Belgique constitua, dès le départ, une question centrale dans les travaux de Marie-Claire Fo­blets. L’originalité de son travail est lié notamment à la méthode utilisée: celle-ci consiste à combiner une recher­che sur la juris­prudence avec des enquêtes auprès de prati­ciens du droit et des personnes d’origine immigrée. Au départ de ce matériau combiné, elle part à la re­cherche de solutions concr­ètes. Le but étant, dans les termes du professeur Foblets,  » de formuler des règles qui offrent les garanties nécessaires pour permettre aux personnes d’enga­ger, voire de continuer des relations sociales harmonieuses en dépit de leur incessante mobilité transfrontière ».

Le Jury est convaincu que les concepts utilisés par Marie-Claire Foblets nous montrent la seule voie réaliste qui soit pour réaliser ce but. Un but qui est de toute première impor­tance si en Europe nous désirons pou­voir vivre dans la paix, ensem­ble, sans abdiquer de ce qui est est indispen­sable à nos systèmes de droit, à savoir le principe de l’Etat de droit et la recon­naissance des droits de l’homme.

Jury International dans lequel siégeaient :

Le Professeur Emérite Douwe FOKKEMA
Honorary President of the International Comparative Literature Association

Utrecht University
Pays-Bas
                                                                                    Président

et

Le Professeur Jane BLOCK
Ricker Library of Architecture & Art                                     

University of Illinois
Champaign – USA

Le Professeur Thomas DE KONINCK
Faculté de Philosophie

Université Laval
Québec – Canada

Le Professeur Miguel-Angel DE MARCO
Director of the Department of History At the Catholic Argentine University

Presidente Academia Nacional de la Historia    
Buenos Aires – Argentine

Le Professeur Charles DE WEERT
Decaan Sociale Wetenschappen

Nijmegen – Pays-Bas

Le Professeur Eric MASKIN
A.O. Hirschman Professor of Social Science

Institute for Advanced Study
Princeton – USA

Le Professeur Thomas METZINGER
Geschäftsfürender Leiter

Philosophisches Seminar
Johannes Gutenberg-Universität Mainz
Allemagne

Le Professeur Richard POTZ
Institüt für Recht und religion

Rechtswissenscharftliche Fakultät
Universität Wien
Autriche

Le Professeur Dorit RAVID
Constantiner School of Education and

the Department of Communications Disorders
Tel Aviv University
Israel

Le Professeur  Emérite Robert W. THOMSON
The Oriental Institute

Oxford University
USA

* * *

Discours du Professeur Mark Eyskens,
Président de la Fondation Francqui

Sire,

De aanwezigheid van Uw Majesteit op deze plechtige uitreiking van de Francqui-Prijs is een uitzonderlijke eer voor de Francqui-Stichting en al diegene die betrokken zijn bij het wetenschappelijk onderzoek in ons land en verantwoordelijkheid dragen in en voor de universitaire wereld in al haar geledingen.  Wij zijn Uwe Majesteit uitermate erkentelijk.  Le monde universitaire se trouve à la croisée des chemins.  La déclaration dite de Bologne, accord fondateur d’une véritable communauté d’enseignement supérieur et de recherche en Europe, aura d’importantes conséquences – peut être révolutionnaires – pour l’enseignement universitaire dès l’automne de cette année.  En effet plusieurs universités Européennes ont décidé d’introduire le baccalauréat de trois ans, suivi d’une maîtrise (master) d’un an ou de deux ans.  Cette réforme qui doit contribuer puissamment à l’internationalisation de l’enseignement supérieur, est de nature à faire de nos communautés universitaires davantage des « learning societes » que des « teaching societies ».  Le défi est de taille et sa réussite dépendra de la qualité et des efforts soutenus des professeurs et enseignants, mais aussi des moyens financiers mis à leur disposition par les autorités publiques.  La réforme qui s’annonce nécessite en effet un encadrement universitaire beaucoup plus nombreux et intense que ce n’est le cas aujourd’hui.

La Fondation Francqui, e.a. par les Chaires qu’elle a instaurées et qu’elle finance, est prête à aider nos universités à réussir la mutation profonde à laquelle elles devront faire face.

Vandaar ook het grote belang van de Francqui-Prijs, vooral indien blijkt dat de Laureaat beantwoordt aan het type van onderzoeker en professor nodig om de ingezette hervormingen te doen welslagen.

De Raad van Bestuur van de Francqui-Stichting is dan ook bijzonder verheugd, op voordracht van de internationale Jury, die over de kandidaturen heeft geoordeeld, de Francqui-Prijs 2004 te mogen toekennen aan Mevrouw Marie-Claire Foblets, gewoon hoogleraar aan de Katholieke Universiteit Leuven.  De beslissing van de Raad van Bestuur werd  met eenparigheid genomen en ik moge, namens de collega’s van onze Raad van Bestuur en mezelf haar onze zeer oprechte gelukwensen aanbieden voor deze zeer hoge wetenschappelijke onderscheiding.

Voor 2004 was het de beurt aan onderzoekers of onderzoeksters in de menswetenschappen om voor bekroning in aanmerking te komen.  Een internationale Jury werd samengesteld uit geleerden met een internationale faam en, waarin, zoals door het reglement vereist, geen Belgen zitting hadden.  Het ging om internationaal befaamde deskundigen uit de Verenigde Staten, Nederland, Canada, Argentinië, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Israël en Oostenrijk.  De Voorzitter van de Jury was professor emeritus Douwe Fokkema, Erevoorzitter van de Internationale Comparative Literature Association van de Universiteit Utrecht, Nederland, die ons vandaag vereert met zijn aanwezigheid.  Ik neem deze gelegenheid te baat om hem en zijn collega’s van harte te danken voor het moeilijke en soms slopende jurywerk door hem en zijn medejuryleden verricht.

De beslissing van de Internationale Jury om de Francqui-Prijs aan Mevrouw Professor Marie-Claire Foblets toe te kennen werd als volgt gemotiveerd :

Marie-Claire FOBLETS is working on one of the most important and dynamic    areas of legal science of our day.  It has the aim to settle problems of modern multicultural and multiconfessional migrant societies.  She was one of the first scholars to realize that the legal techniques of International private law inherited from the past were insufficient to cope with the challenges of a society in which people live simultaneously in two or even more legal systems.

The most important example of this new situation is the status of Muslim minorities in Western countries.  Therefore the Maroccan immigrants in Belgium have been at the center of Marie-Claire FOBLETS’ investigations from the very beginning.  The importance of her work lies in the fact that she combines the collection of court decisions with interviews of law practitioners and of the immigrant people concerned.  Starting from this basis she maps out concrete solutions.  The aim is – in Professor FOBLETS’ words – “to find rules that offer the necessary guarantees to people, allowing them to start and/or continue harmonious social relationships regardless of their continuous mobility between different countries”.

The Jury is convinced that Marie-Claire FOBLETS’ concepts show the only realistic way to this goal – a goal which is of paramount significance if  Europeans are to live in peace together without giving up what is indispensable for our legal system – the rule of law and recognition of human rights.

Mevrouw Marie-Claire Foblets is geboren te Brasschaat bij Antwerpen.  Haar geboortedatum zal ik niet vermelden aangezien bij een extensieve interpretatie van de wetgeving op de privacy geboortedata kunnen beschouwd worden als behorend tot de persoonlijke levenssfeer.  Aanstonds zal blijken dat mevrouw Foblets een levende paradox is.  Haar wetenschappelijk, professoraal en maatschappelijk curriculum vitae is immers zo overweldigend goed gevuld dat een niet gewaarschuwd toehoorder zich onwillekeurig de vraag zal stellen hoe het mogelijk is zoveel te presteren in relatief luttele jaren, die bevestigd worden door het jeugdige uiterlijk van onze Laureaat.  Churchill parafraserend zou ik over de Francqui-Prijs winnares van dit jaar kunnen zeggen : “zelden werd in zo korte tijd zoveel gepresteerd door één enkel persoon”.

Mevrouw Foblets studeerde rechten en filosofie aan de Universiteiten van Antwerpen en Leuven.  In Leuven studeerde zij ook antropologie nadat ze aan de Westfalische Wilhems Universität zich verder in de filosofie had verdiept.  Mevrouw Foblets was een bijzonder brilante studente.  In 1990 werd zij doctor in de sociale en culturele antropologie aan de Katholieke Universiteit te Leuven.

Vanaf dat ogenblik begon een curriculum volledig gewijd aan de sociale, culturele maar ook juridische aspecten van immigratie en multiculturaliteit.  Mevrouw Foblets werd assistente aan de Universiteit, kreeg een studiebeurs van het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek, werd belast met een leeropdracht aan de Universiteiten van Antwerpen en aan de Katholieke Universiteit van Brussel.  Ze werd geassocieerd professor aan het Laboratoire d’anthropologie juridique aan de Sorbonne te Parijs en keerde naar Leuven terug om achtereenvolgens geassocieerd professor, hoogleraar en gewoon hoogleraar te worden in 2003.  Inmiddels vond ze ook tijd om een stage te verrichten aan de Brusselse balie en er ingeschreven te worden als advocate, een loopbaan die ze afbrak, zodat ze thans door het leven gaat met de titel van erelid van de Brusselse balie.

De lijst van publicaties van Mevrouw Marie-Claire Foblets lijkt op een galaxie.  Ik telde 94 boeken en monografieën, die ze alleen of samen met andere auteurs heeft gepubliceerd, steeds over migrantenproblemen.  Ze werkte ook mee aan de codex van vreemdelingenrecht en een studie in verband met de tewerkstelling van buitenlandse arbeidskrachten.  Het is uiteraard onmogelijk al de door de Laureaat behandelde thema’s op te sommen.  In internationale tijdschriften publiceerde zij 34 artikelen in het Nederlands, het Frans, het Engels en het Duits.  In meer uitgesproken Belgische tijdschriften telde ik 66 titels.  Bovendien schreef zij commentaar bij uitspraken van Belgische rechtbanken en hield zij talrijke toespraken en lezingen.  Op internationale bijeenkomsten en colloquia was zij reeds een vijftigtal keren een zeer geziene referente of voordrachtgeefster en dit tot in de verst afgelegen landen en streken van onze planeet, maar ook in het Europees Parlement en in de meeste landen van Europa.  Waar ze nog niet is opgetreden, voor zover ik dit heb kunnen natrekken, is de Kalarhariwoestijn en op de Galapagoseilenanden.  En dan zwijg ik uiteraard over de bijzonder lange lijst van voordrachten en optredens – ik telde er meer dan 101 – in ons eigen land.

Mevrouw Foblets is ook lid van allerlei wetenschappelijke verenigingen en organisaties, waarbij ik in het bijzonder wil onderstrepen dat zijn recentelijk werd verkozen tot lid van de Koninklijke Vlaamse academie van België voor wetenschappen en kunsten, waar ze zitting heeft in de klasse van menswetenschappen.  Ze is ook consulting en advisory editor van verscheidene tijdschriften en was de promotor van een twintigtal doctorale proefschriften.  Daarnaast en wellicht vooral zijn er de zeer belangrijke research projecten die zij leidt of begeleidt.  Op maatschappelijk vlak onderscheidde Mevrouw Foblets zich door op te treden als ombudsman, – lees ombudsvrouw – voor de stad Antwerpen, als adjunct-commissarisgeneraal voor de vluchtelingen en staatlozen, als assessor in de vaste beroepscommissie voor vluchtelingen.  Ze was ook adviseur van de Belgische ministers van justitie o.m. in onderhandelingen met Marokko wat betreft een aantal verdragen inzake huwelijk, echtscheiding en hoederecht.  Ook kan ik nog een lange lijst voorleggen van organismen en instellingen die haar als experte hebben geraadpleegd.

Ik voeg hier nog aan toe – pour la petite histoire – dat zij met Professor J. Velaers is gehuwd, een van onze meest vooraanstaande historici die zich toegelegd heeft op de studie van de hedendaagse Belgische geschiedenis en ophef heeft gemaakt met zijn boek over Koning Leopold de derde.

Mevrouw Foblets komt ook bij gelegenheid in het nieuws, zowel in de schrijvende pers als in de beeldmedia.  Zo was zij onlangs de co-auteur van een studie over de criminaliteit bij allochtone jongeren waaruit bleek dat in overigens gelijke omstandigheden – een ceteris rebus sic stantibus veronderstelling – allochtonen jongelui niet meer criminele gedrag ontwikkelen dan autochtone inwoners.

En bijkomende reden van zeer grote voldoening bij de toekenning van de Francqui-Prijs aan Professor Marie-Claire Foblets vindt onze Raad van Bestuur in het feit dat de Laureate en dame is.  Zij is aldus slechtst de tweede persoon van het vrouwelijk geslacht die deze grote eer te beurt valt.  De vorige vrouwelijke winnaar van de Francqui-Prijs was Mevrouw Prof. Claire Preaux, die in 1953 als eminente historica werd gelauwerd.  Vandaag kan ik statistisch en dus wetenschappelijk constateren dat het aantal vrouwelijke laureaten in een halve eeuw is verdubbeld, met name van één naar twee, wat wijst op een hoog groeiritme maar ook op een nog steeds schandalige discriminatie.  Alle eer is voor Mevrouw Professor Foblets; de rode wangen zijn voor al diegene die verantwoordelijk zijn voor de achterstelling van het belangrijkste deel van de mensheid.

Les thématiques, sur lesquelles travaille Marie-Claire Foblets, se rapportent à une problématique vaste et de grande actualité relative à la gestion en droit de l’appartenance religieuse et culturelle.

Les publications de Mme Foblets illustrent l’indétermination notamment de la jurisprudence – belge en particulier – face à cette question.  Dans ses travaux, Mme Foblets s’intéresse en particulier au cas des populations d’origine immigrée – dont la vaste majorité est musulmane – et au problème juridique de laure reconnaissance en droit belge, dans ses divers aspects.  L’indétermination du droit belge face à la question du statut (juridique) de ces populations semble refléter une difficulté générale propre à la société plurielle contemporaine en Europe, en mal de penser, de gérer aussi et de donner un statut à la diversité culturelle et religieuse sans cette croissante.  Les autorités administratives et judiciaires, scolaires aussi, se voient périodiquement confrontées, à propos de populations d’origine immigrée, à d’épineuses questions qui les mettent en position d’arbitrer le rapport entre le droit belge et les valeurs de cultures et de religions – particulièrement dynamiques – encore largement inconnues.

Dans ses travaux, Mme Foblets s’est dans un premier temps surtout intéressée à la question du statut personnel des musulmans (droit des personnes et de la famille).  Plus récemment, elle publiait également sur la question de l’expression publique de la conviction religieuse, de la reconnaissance des cultes en droit belge, des délits dits culturels, et sur des thématiques plus immédiatement liées au droit de l’immigration.

A travers l’analyse de notre Lauréate se dessine la question du pluralisme juridique et culturel de la société belge.  La lente sédentarisation des vagues migratoires des années soixante et septante et les effets qu’elle produit irréversiblement au niveau du processus identitaire des jeunes générations issues de l’immigration, soumet le droit à une nouvelle épreuve : il s’agit de gérer aux mieux une réalité juridique sans cesse plus complexe et hétérogène.

Face à la vaste question qui est aujourd’hui de savoir si, dans un contexte de société plurielle, il vaut mieux faire le choix de l’équivalence dans la différence, ou au contraire le choix de l’équivalence dans l’unité, voire dans l’uniformité, l’immigration arabo-musulmane occupe une place particulière.  Aussi, Mme Foblets fit le choix de s’y intéresser tout particulièrement.  L’immigration arabo-musulmane ajoute à la pluralité des cultures juridiques dans notre société par le biais d’un apport qui nous vient de l’Islam et du droit musulman en particulier.

Sire, Mesdames, Messieurs,

Les recherches, les publications et l’action de Mme le Professeur Marie-Claire Foblets s’inscrivent parfaitement dans le contexte d’une actualité dont l’acuité croît dramatiquement dans nos sociétés européennes : comment transformer la multiculturalité, qui est irréversible, en une véritable interculturalité harmonieuse.  Il faut expliquer à nos populations que l’interculturalité est un enrichissement, qu’une culture « pure » est un non sens et une aberration.  Toute culture digne de ce nom est faite d’interpénétrations et de pollinisations croisées.  L’effet d’éponge à savoir la capacité d’absorption d’une culture est essentiel à sa survie et à son développement.  De telles considérations pour d’aucuns aujourd’hui sont sacrilèges, dès lors qu’ils se complaisent en des comportements culturellement protectionnistes, voire xénophobe ou racistes.

Quant aux aspects démographiques, de nombreuses études indiquent que la population active en Europe risque de s’effondrer au cours des prochaines décennies, principalement dû à la baisse du taux de fertilité.  Ce taux est aujourd’hui de 1,5 en Flandre et de 1,7 en Wallonie alors que ce taux devrait au moins atteindre 2,1 si l’on veut stabiliser le nombre d’actifs dans notre société, tous autres facteurs demeurant constants.  La Belgique ne compte aujourd’hui que 59 % de gens qui travaillent dans la catégorie d’âge de 16 à 65 ans et 25 % dans le groupe de 55 à 65 ans.  D’ici 25 ans la population active en âge de travailler baissera considérablement, comme un peu partout en Europe, avec comme conséquence, étant donné l’inévitable et par ailleurs heureux vieillissement de la population, que les pensions dans un système de répartition tel que le nôtre et les soins de santé, suite au progrès de la médecine, deviendraient budgétairement insupportables.  La situation est comparable dans la plupart des autres pays de l’UE, tout en étant moins prononcée au Pays-Bas et dans les pays Scandinaves.  Elle deviendrait en revanche catastrophique en Allemagne.  Signalons par contre qu’aux Etats-Unis, au Canada et en Australie la population active continuera à croître de plusieurs dizaines de millions de personnes, conséquence de la politique américaine d’immigration sélective depuis de très nombreuses années.

Il n’est certes ni possible ni opportun d’analyser en profondeur ici et en ce moment ce phénomène dramatique qui se profile à l’horizon Européen.  Une politique d’immigration bien organisée au niveau européen semble s’imposer – selon certains calculs il faudrait qu’en Belgique l’on accueille chaque année un contingent de 40.000 à 70.000 immigrants officiels, payant l’impôt et cotisations sociales.  Il faudra en même temps modifier nos régimes de pensions, amodier l’âge de la retraite obligatoire, élaguer les systèmes de préretraite.  Force est de constater que nos opinions publiques ne sont nullement préparées à de tels revirements politiques.  Il suffit de voir les réactions dans les pays voisins et certains comportements électoraux, tant chez nous qu’ailleurs.

Om al deze redenen, die niet steeds opmonterend zijn, zijn we desalniettemin bijzonder verheugd dat de Francqui-Prijs 2004 aan Mevrouw Marie-Claire Foblets is toegekend omdat zij door haar onderzoek sporen heeft getrokken en oplossingen heeft aangereikt om, naar wij hopen, onze maatschappij meer samenlevend, meer verdraagzaam en meer menselijk te maken.

Mag ik nu Zijne Majesteit de Koning verzoeken de Francqui-Prijs 2004 aan Mevrouw Marie-Claire Foblets uit te willen reiken.

* * *

Discours du Professeur Marie-Claire Foblets

Sire,

Uw persoonlijke aanwezigheid op deze plechtige uitreiking bevestigt de bijzondere betekenis van de Francqui-Prijs voor de wetenschap in ons land en voor de academische wereld in haar geheel, die er het kader van is en het onderzoek mogelijk maakt.

Maar ook om een tweede reden geeft uw aanwezigheid hier vandaag een bijkomende betekenis aan deze plechtigheid. Die tweede reden houdt verband met het thema dat aan de basis ligt van het onderzoek waarover het me gegeven is hier gedurende enkele minuten te spreken en waarvoor ik door de Francqui-Stichting dit jaar mag worden gelauwerd: het is het vraagstuk van het samenleven in vrede van culturen in onze hedendaagse, plurale en op de wereld gerichte maatschappij. Ook in België is mondialise­ring vandaag meer dan ooit voelbaar, mede als gevolg van de stabilisatie op ons grondgebied van de naoorlogse migraties en de niet aflatende verzuchting van duizenden mensen die, jaarlijks, ons land opzoeken in de hoop hier een nieuwe toekomst op te bouwen. In nauwe­ijks vijfentwintig jaar tijd is onze samenleving op indringende wijze veranderd: de verschei­denheid van culturen neemt met de dag toe. We moeten ons bewust worden van het maatschappelijk belang van de vragen die deze nieuwe realiteit oproept. Uw aanwezigheid hier vandaag op deze ceremonie onderstreept dat belang en geeft aan dat wij ons als wetenschappers door u gesteund mogen weten in onze betrachting om op zo professioneel mogelijke wijze met die vragen om te gaan. Ik ben u daar zeer in het bijzonder erkentelijk voor.

Et la présence personnelle de Messieurs les Ambassadeur et Consul Général du Royaume du Maroc parmi nous ce matin confirme ce soutien. Aussi, j’aimerais pouvoir exprimer une gratitude toute particulière pour cette présence.

Aan de grondslag van ons onderzoek ligt de vaststelling dat de migraties, ook vandaag nog, jaarlijks duizenden vreemdelingen en migranten naar ons land brengen, die zich hier vervolgens definitief vestigen. De ervaring leert dat velen sterk gericht blijven op waarden en normen meegenomen uit het land van herkomst. Dat is onder meer het geval bij moslims die aan het rechtsstelsel van het land waaruit zij zelf of hun ouders zijn geëmigreerd daarenbo­ven een religieuze betekenis geven.

Hoe gaat het recht om met situaties waarin een conflict rijst tussen, enerzijds, naar Belgisch recht bindende beginselen, en anderzijds, gedra­gingen en gewoonten die bij nieuwere bevolkingsgroepen in onze samenle­ving blijven voortleven? Hoe staat het recht ten aanzien van uitingen van gehechtheid aan tradities en waarden die vreemd zijn aan onze wetten en regels? Dat zijn de vragen waarmee we ons in ons onderzoek inlaten.

We spitsen daarbij sinds enkele jaren de aandacht vooral toe op de rol van het rechtspraak bij het uitwerken en vervolgens toepassen van regels die kunnen bijdragen tot de erkenning in België van andersluidende tradities en gewoonten die ontleend zijn aan buitenlandse rechtsstelsels. We leggen momenteel een repertorium van rechtspraak aan. We hopen in de zeer nabije toekomst dat repertorium ook toegankelijk te maken voor het wetenschappelijk onderzoek. De Francqui-Prijs zal aan de verdere uitbouw van deze databank worden besteed.

Opzet is om via zo’n repertorium de rechtstechnieken die in de rechtspraak zijn terug te vinden, zichtbaar te maken. Die technieken variëren per rechtsdomein en – wat het allemaal niet gemakkelijker maakt – worden niet in alle gevallen op dezelfde wijze toegepast.

Ik geef u hier enkele voorbeelden, ontleend aan de rechtspraak van de laatste jaren:

            Een vrouw, die als bediende is tewerkgesteld in een schoenzaak, beslist dat ze voortaan met een hoofddoek komt werken. Haar werkgever maakt er aanvankelijk geen punt van, tot hij vaststelt dat het cliënteel wegblijft. Mag hij de vrouw ontslaan?

            Islamitische ouders van twee schoolgaande meisjes vragen voor hun dochters vrijstelling van de verplichting mee te gaan naar de wekelijkse zwemles. Mag de schooldirectie op het verzoek ingaan?

            Een weerloze moslim weigert een aanbieding van de VDAB om in een beenhouwerij aan de slag te gaan omdat die ook varkensvlees ver­werkt. Is hij werkonwillig?

            Een polygame man vraagt in ons land asiel aan. Hij wordt erkend. Laat men toe dat alle co-echtgenotes, met elk eenzelfde aanspraak op gezinshereniging, nakomen?

            Een man wenst in België in het huwelijk te treden. Bij het nakijken van de documenten, stelt de ambtenaar van de burgerlijke stand vast dat de man eerder getrouwd is geweest en dat het eerste huwelijk door verstoting is ontbonden, d.i. op eenzijdig initiatief van de man zonder inspraak van de (eerste) echtgenote. Kan hij toelaten dat deze man herhuwt? Mag hij rekening houden met het feit dat in het islamitische familierecht de verstoting omzeggens de enige mogelijkheid is voor de man om een einde te maken aan het huwelijk (tenzij de vrouw haar akkoord geeft voor een onderlinge toestemming, maar dat is vaak ten koste van haar rechten), of moet hij het recht op inspraak van de (eerste) vrouw laten voorgaan en de man als nog steeds gehuwd beschouwen.

            Een jonge vrouw die in België schoolloopt is per procuratie, met volmacht (‘met de handschoen’, zoals men hier vroeger zegde) in het buitenland gehuwd. In het buitenland is het huwelijk geldig gesloten en dus bindend. Kennen we hier gevolgen toe aan dit huwelijk, wat eventueel kan betekenen dat men de echtgenoot een recht op gezinshereniging geeft. Huwelijken bij volmacht worden in het buitenland vaak gesloten omdat een van de partners geen visum heeft om in België te huwen.

            Het is in België, in tegenstelling tot Frankrijk, wachten op het eerste besnijdenisproces.

Hoe betracht je rechtvaardigheid in dergelijke situaties en wat zijn daarbij de criteria van beoordeling?

Zoals ik al zegde nemen in de casuïstiek de vraagstukken over de rechts­positie van moslims een centrale plaats inneemt. En dat is niet toevallig: moslims vertegenwoordigen in ons land numeriek veruit de belangrijkste ‘nieuwe’ minderheid. Ook roept het islamitische recht in zijn toepassing specifieke vragen op, omdat een aantal gedragsregels die moslims binden, botsen met onze rechtswaarden.

De keuze voor een analyse van de rechtspraak is mede ingegeven door de overweging dat het vooral de rechterlijke macht is die, in de praktijk van het recht in België, zich tot nog toe heeft in te laten gehad met concrete vraagstukken van rechtsbescherming in relatie tot de culturele eigenheid van nieuwe minderheden en groepen in ons land. De discussie over de rechts­positie van moslims neemt daarin een centrale plaats, zowel door hun numerieke vertegenwoordiging, als door de specifieke vragen die het islamitische recht in zijn toepassing oproept.

In de meeste gevallen is het aan de rechtspraak te danken dat aan een concreet probleem ook een oplossing in deze of gene richting kon worden gegeven. Rechters moeten nu eenmaal beslechten, zij kunnen zich geen rechtsweigering veroorloven. De vonnissen en arresten met betrekking tot de al dan niet erkenning van de gevolgen van een huwelijksontbinding bij eenzijdige verstoting bijvoorbeeld, of nog, inzake het toelaten van de islamitische hoofddoek op school, op identiteitsdocumenten en op werk­plaats, de kwestie van de werkplicht voor werknemers op islamitische feestdagen, hebben het recht in deze delicate kwesties als het ware ‘gemaakt’. In sommige gevallen hebben vonnissen of arresten als het ware aan de wieg gestaan van oplossingen die later door de wetgever in regels zijn gegoten of in ministeriële omzendbrieven vertaald, die een en ander hebben verduidelijkt. In andere gevallen hebben zij aan een door de wetgever getrokken grens concrete invulling gegeven: dat is onder meer het geval met betrekking tot het begrip (on)vrijwillige werkloosheid en het criterium van de ‘beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt’.

Een onderzoek dat zich in hoofdzaak baseert op de rechtspraak – we werken op de casuïstiek van de laatste dertig jaar – biedt het voordeel dat het de claims van en tegen nieuwe culturele groepen en hun leden in onze samenleving plaatst tegen de achtergrond van een welbepaalde, concrete maatschappelijke context. De betekenis van bepaalde ontwikkelingen, zoals het belang en de wisselende inhoud van algemene rechtsbeginselen, of nog, de impact van inter­nationa­le ontwikke­lingen, komt in beeld via illu­straties van de reac­tie(s) van rechters op claims op erkenning van gedragin­gen en tradities die aan onze cultuur tot nog toe vreemd waren of het met de tijd geworden zijn. Dat is althans de betrachting van ons onderzoek.
[ Notre travail cherche à faire voir le rôle du droit, notamment à travers la jurisprudence, dans la recherche de solutions viables, praticables aux impasses et aux dilemmes qui se posent dans la pratique concrètes de règles et de normes. Ces dilemmes sont nombreux et leur nombre ces dernières années va croissant, du fait notamment de la prise de conscience grandissante tant dans le chef de nos magistrats, mais aussi et surtout peut être de la part des nouvelles communautés parmi nous – directement con­cernées – et qui cherchent à s’entendre reconnaître le droit à vivre sa religion et sa culture, dans le respect des droits de l’homme et des libertés fondamen­tales ].

Ten aanzien van claims die op het eerste gezicht botsen met basisbeginselen van ons recht zijn, kort geformuleerd, twee houdingen denkbaar. Men vindt ze ook in de rechtspraak terug: een eerste houding bestaat erin dat men met het verlenen van faciliteiten en uitzonderingsregimes aan bepaalde groepen en gemeenschappen zeer voorzichtig omspringt vanwege het risico van verlies van controle over bepaalde situaties: faciliteiten miskennen soms de into­erantie die heerst binnen bepaalde tradities. Ook de vaststelling dat bepaalde gebruiken niet door alle leden van een groep als verplichtend worden ervaren, wordt in dat verband ingebracht als een uitnodiging om uiterst omzichtig te blijven met het verlenen van faciliteiten aan bepaalde groepen en gemeenschappen. Het toelaten en beschermen van door de islamitische geloofsleer niet verplich­tend gestelde gedragingen bijvoorbeeld, zou de integratie van moslims tegenwerken. Het is bovendien een kaakslag aan de meer liberale inter­pretaties van de islamitische geloofsleer, zo luidt de redenering. In de tegenovergestelde zin pleit de overtuiging dat de nieuwe culturen des te beter zullen integreren naarmate ze in staat worden gesteld hun eigen brugfunctie(s) naar de meerderheidssamenleving toe uit te bouwen: o.m. via eigen organisaties, onderwijs, geestelijke verzorgers in ziekenhuizen en gevangenissen,enz. In de rechtspraak zijn, zoals gezegd, beide standpunten herkenbaar.

Mensenrechten ziet men in deze materie met de jaren een toenemende rol spelen. Ze doen dat, zo toont ons onderzoek, op drie verschillende wijzen: partijen beroepen zich op de bescherming van de mensenrechten, nu eens om de eigen culturele traditie aan te klagen, dan eens ter bescherming ervan. Maar het kan ook gebeuren dat de rechter of het openbaar ministerie ambtshalve een beroep doen op de mensenrechtenbescherming, de ene keer om de rechtbank toe te laten een culturele gedraging of tradities te verbie­den, in de naam van de bescherming van hogere rechtswaarden, een enkele keer integendeel om begrip op te brengen voor bepaalde overtuigingen of situaties. Via de toets van de mensenrechten ziet men dat rechters gaan­deweg de grens zijn gaan trekken tussen wat conformeert met onze mensen­rechtelijke engagementen en dus kan worden aanvaard en wat niet: dat is onder meer het geval geweest met betrekking tot de vraag van de erkenning in de Belgische rechtsorde van de gevolgen van de huwelijksontbinding door eenzijdige verstoting en van de polygamie, waarover nu vaste rechtspraak is. [ La jurisprudence aujourd’hui reconnaît par exemple déjà certains effets tant à la polygamie qu’à la répudiation, notamment par un recours à ce qui est communément appelé depuis quelques années la technique de l’atténuation de l’ordre public. Un ordre que nous sommes désormais disposés à atténuer pour (pouvoir) faire droit à des situations individuelles, humanitaires pour la plupart. Atténuer, la jurisprudence nous fait voir comment pour faire jouer dans toute leur finesse les droits de l’homme, il faut parfois oser relativiser la préséance que nous réservons habituellement – et pour cause – quasi automatiquement à l’ordre public ].

Nu vormt het repertoriëren, dit is het samenbrengen van de rechtspraak één luik van het onderzoek waarop we ons als wetenschapper de volgende jaren hopen te mogen blijven dienstbaar maken. Maar voor een goed begrip van de uitdagingen die zich aan ons recht stellen, is een analyse die het materiaal in een ruimer kader plaatst onontbeerlijk. Dat ruimere kader reiken onder meer disciplines als de rechtsvergelijking, de rechtsgeschiedenis ook en het internationaal privaatrecht. Disciplines die alle goed vertrouwd zijn met de studie van regels ontleend aan vreemde rechtstelsels. Maar ook studies die het recht overstijgen (men spreekt van metajuridische studies) hebben heel wat te bieden in de zoektocht naar een zo correct mogelijk begrip van wat zich vandaag onder onze ogen afspeelt en de rechtspraktijk confronteert met de aartsmoeilijke vraag hoe rechtvaardigheid te realiseren in een plurale samenlevingscontext. Voor één onderzoeksdiscipline hebben we heel in het bijzonder aandacht sinds het begin van onze werkzaamheden en dat is met name de rechtsantropologie [l’anthropologie du droit ou l’anthropologie juridique].

Aan haar hebben we grondige studies te danken die tonen hoe bepaalde rechtswaarden zich binnen migrantengemeenschappen in eigen kring blijven doorzetten, en hoe sommige mechanismen binnen bepaalde groepen toelaten de hand te houden aan de eigen traditie. Voor de kennis die zij oplevert is men in de antropologie op de onderzoeksmethode van de participerende observatie (of veldwerk) aangewezen. Rechtsantropologische studies hebben de laatste jaren bijvoorbeeld in detail beschreven hoe rechtzoekende van ongeveer over de hele wereld, ook nadat zij zich in Europa hebben gevestigd, cultuurwaarden en gedragingen erop blijven nahouden die niet stroken met de gangbare opvattingen in de meerderheidssamenleving: gearrangeerde huwelijken, praktijken die de zeggenschap van de man over de vrouw in stand houden, eer en bloedwraakpraktijken, rituele slachtingen, zijn enkele voorbeelden. Rechtsantropologische studies dragen onontbeerlijke informatie aan, ook voor onderzoek dat zich op de technieken van het recht toespitst. Zij laten ons zien dat migratie niet alleen synoniem is van problemen, maar dat mobiliteit ook fascinerende werelden van ervaringen en diversiteit naar onze contreien heeft gebracht. We moeten met die nieuwe rijkdom iets willen doen.

Mijn tussenkomst zou ik hier daarom willen afsluiten met een stelling. Via migratie is ons land sinds enkele jaren een aantal belangrijke en dynamische cultuurgemeenschappen rijker. Het wordt dringend dat we, zonder discrimi­natie, vertegenwoordigers van deze ‘nieuwe culturen’ mee laten participeren aan het proces van het wetgevende werk zelf en van de concrete toepas­sing ervan. Leden van deze ‘nieuwe culturen’ moeten in de mogelijkheid worden gesteld om mee inhoud te geven aan de grondbeginselen van het recht in onze multiculturele samenleving. Zij moeten morgen, meer dan tot nog toe geval is geweest, het recht hier mee helpen vorm geven: als politici, als magistraten, als ambtenaren, als advocaten, in studiecentra en kabinetten, enz. Door hun deelname aan de materialisering van de grote basisbeginselen van onze rechtsorde, kunnen allochtonen mee helpen bepalen hoe, in de verhoudingen tussen culturen, de wederzijds verdraagzame omgang met de door de mensenrechten gewaarborgde rechtsgoederen zoals gelijkheid, fysieke integriteit, godsdienstvrijheid, privacy en eerbied voor het gezinsleven, enz. beter kan worden gewaarborgd. Die omgang zou wel eens op veel objectievere wijze kunnen verlopen in­dien, verhoudingsgewijs, meer met de ‘nieuwe culturen’ vertrouwde magistraten en ambtenaren met die materialisering werden belast. En dat is hier niet zomaar als gratuite uitdaging bedoeld.

Mijn spreektijd loopt af, ik heb hier meer vragen opgeroepen dan antwoorden gebracht. Ik heb misschien voor wat verwarring gezorgd, een verwarring die wij in de wetenschap telkens weer ervaren wanneer we verklaringen willen geven voor de bevindingen die we maken. Toen ik vernam dat ik dit jaar de Laureate van de Francqui-Prijs zou zijn, was mijn eerste reactie: dit komt veel te vroeg, ik moet nog zoveel doen! Met dat gevoel sta ik ook voor u vandaag. Ik ervaar deze uitreiking in een zekere zin als een te grote eer in verhouding tot wat ik al realiseerde, of vooral nog niet realiseerde. Daarom staat deze prijs voor mij ook voor een onverhoopte aanmoediging, om op de ingeslagen weg verder te gaan.

Mijn dank gaat uiteraard naar de Stichting, die mij deze eer betuigt en daarmee haar naam voortaan ook voor een stukje verbindt aan het type werk dat ik tracht te verrichten.

Aan deze bekroning zijn echter veel andere aanmoedigingen voorafgegaan, waarzonder ik hier vandaag niet zou staan: ik kreeg de onvoorwaardelijke steun van mijn vele professoren die me in de jaren tachtig, eerst voor het recht en vervolgens voor de antropologie, enthousiast hebben gemaakt. Ik wil hier heel in het bijzonder Professor Eugeen Roosens danken, die me gedurende jaren zijn volste vertrouwen gaf. Ik kreeg ook de steun van collega’s, in België en in het buitenland, waarvan sommigen vandaag de verplaatsing hierheen hebben gemaakt en dat raakt me zeer. Ik kreeg ook het vertrouwen van verschillende instellingen, waarvan de K.U.Leuven en het FWO-Vlaanderen veruit de belangrijkste zijn, en meer recent ook de Diensten van het Federaal Wetenschapsbeleid. Ik mocht contacten leggen met buitenlandse instellingen, in Europa en daarbuiten. 

[J’aimerais très particulièrement pouvoir ici rappeler à la mémoire l’inoubliable accueil qui m’est, sans exception, réservée lorsque par mes travaux je suis amenée à me rendre au Maroc. J’ai une dette plus que symbolique, très réelle vis-à-vis des collègues des Facultés de droit, notamment à Rabat Souissi et à Rabat Mohamed V, qui m’ont fait comprendre le défi de la recherche dans un pays en plein développement, mais où l’opinion publique – à l’écrasante majorité – n’accepte pas que cela se fasse en contradiction avec son patrimoine religieux et culturel. Cela force le respect. J’aimerais aussi pouvoir ici remercier les personnes, pour la plupart d’origine marocaine, qu’il me fut donné d’accompagner durant une dizaine d’années, entre 1985 et 1994, c’était à l’époque où j’étais inscrite au Barreau de l’Ordre Français des Avocats de Bruxelles. Je me suis identifiée à leur combat, elles m’ont confié leur souci. C’est le même souci qui au­jourd’hui nourrit ma volonté d’aller plus loin dans la recherche et mes enseignements. Qu’elles en soient, après tant d’années, encore remer­ciées.]

Ik heb een grote schuld ten aanzien van zovele mensen.  Ergens wil ik dat schuldbesef ook koesteren, omdat het kan motiveren om verder te gaan.

Mijn familie weet wat ze voor me betekent: ik ben thuis in liefde grootge­bracht, ik heb ze ook in mijn huwelijk gevonden bij mijn dierbare en wijze echtgenoot Jan, die me in het goede aanmoedigt. Ik wil iets van die warmte uitdragen naar de nieuwe samenleving die we inmiddels zijn geworden en in het bijzonder naar hen die op die onvoorwaardelijke warmte zijn aangewezen om van België hun nieuwe thuishaven te maken.

Marie-Claire Foblets

22 juni 2004

* * *